325 jaar kerkkoor in Beek geschreven door Nic Gubbels
Dit artikel pretendeert niet “de geschiedenis” van het koor weer te geven. Het is een greep uit de geschreven koornotulen vanaf 1939.
Op 15 oktober 2006 vierden we het 325-jarig jubileum van ons koor. Dit was voor mij de aanleiding om eens in de geschiedenis van onze vereniging te duiken. In 1981 was reeds het 300-jarig jubileum gevierd. Dit suggereert een exacte begindatum. Maar het bleek dat dit jubileum gebaseerd was op een tekst uit 1681 waarin voor het eerst sprake is van kerkzangers in Beek: een door Jacques Aussems getypte tekst, vertaald in modern Nederlands. Deze tekst is interessant ook al omdat ze informatie geeft over mensen die betrokken waren bij de processie of andere kerkelijke diensten, zoals de pastoor, kapelaan, zangers, misdienaars, acolieten, etc. en “hoe hoog” ze werden ingeschat.
TEKST
Maar eerst even iets over de achtergrond van die tekst, omdat dit ook mag helpen om alles wat beter te begrijpen. Van Jacques Aussems, dé historicus van Beek, heb ik de nodige informatie gekregen. De tekst is een passage uit een register waarin ene Pastoor Henckels de rechten en verplichtingen van de kerk vastlegt, voor zijn opvolgers, maar ook om verslag te doen aan zijn “baas”: de Landscommandeur van de Duitse Orde, residerend op Alden Biesen te Rijkhoven-Bilzen (België). Pastoor Henckels werd op 5 november 1624 te Maastricht geboren, in 1650 werd hij opgenomen in het priesterconvent Nieuwen Biesen in Maastricht, dat viel onder Alden Biesen. Hij kwam in 1656 als pastoor naar Beek en zou dit blijven tot zijn dood in 1702.
Beek behoorde sinds 1648 (de Vrede van Münster) tot het Staatse Land van Valkenburg, waar de protestanten het voor het zeggen hadden. De gereformeerden zetten Pastoor Henckels uit zijn kerk en hij vluchtte naar Spaubeek in het katholieke Spaanse Land van Oud-Valkenburg. In een schuurkerk in Hobbelrade droeg de pastoor de H. Mis op voor zijn Beeker parochianen en diende hij de sacramenten toe.
Rond 1670 was alles een beetje genormaliseerd en werd in Beek het zogenaamde “simultaneum” doorgevoerd: het bij toerbeurt gebruiken van het kerkgebouw door katholieken en protestanten, natuurlijk met de nodige problemen!
Pastoor Henckels heeft zijn register na zijn terugkomst in Beek geschreven. Dat verklaart zijn opmerking onder de tekst: “Omdat er lange tijd geen boekhouding is gevoerd van de kerkelijke renten bij ons, heb ik mij moeten behelpen met oude registers”.
Dit oude register is waarschijnlijk geschreven door ene Kapelaan Franciscus Portius, die in 1598 eens precies vastlegde welke verplichtingen er waren en welke inkomsten daartegenover stonden. Met andere woorden: het is niet uitgesloten dat de vermelding van kerkzangers in Beek in wezen uit de 16e eeuw (1598) stamt!
Nog een paar opmerkingen vooraf. Er is sprake van een processie. Bedenk dan wel dat toen de gereformeerden het in Beek voor het zeggen hadden, processies alleen waren toegestaan in de kerk of over het rondom de kerk gelegen kerkhof. Wilde men aan een echte openbare sacramentsprocessie deelnemen dan moest men naar Spaans Neerbeek, waar men zich aansloot bij de sacramentsprocessie van Oud-Geleen. Hier waren de Spanjaarden en later de Oostenrijkers de baas en waren openbare processies toegestaan.
Dan nog twee opmerkingen om de tekst beter te begrijpen:
- Er is sprake van “het ophalen van het Heilig Chrisma”. Het Heilig Chrisma is de heilige olie die gebruikt wordt bij het doopsel, vormsel en het Heilig Oliesel. Deze wordt door de bisschop op Witte Donderdag gewijd en moet door de pastoors worden opgehaald.
- Er wordt gesproken over “Godtsdracht”. Dat is het ronddragen van God, m.a.w. de sacramentsprocessie. Eigenlijk een veel directere benaming voor wat wij “sacramentsprocessie” noemen.
Na deze wat lange inleiding volgt dan nu de tekst van Pastoor Henckels. De tekst is vertaald in modern Nederlands.
_______________________________________________________________
Hier volgt wat de kerk ieder jaar uitgeeft:
Zij moet aan de pastoor met Pasen twee kannen wijn geven voor het ophalen van het Heilig Chrisma en op Godtsdracht aan de pastoor twee kannen wijn, aan elke kapelaan en de koster elk een kan wijn, verder aan de “klerken” die mee helpen zingen: een of twee stuivers. Ook een ontbijt aan Randeraed (d.i. een landgoed van de adellijke familie Randeraed, waarschijnlijk de Hof Binsveld tussen Beek en Neerbeek) voor de zangers en dragers, en verder op Godtsdracht die altijd valt op de eerste zondag na Sacramentsdag aan diegenen die de vaandels en het Godtshuijsken (de hemel?) dragen elk drie stuivers. Voor degenen die de lucht en de bellen dragen ook drie stuivers. Voor het dragen van de Paaskaars twee stuivers, voor elke kleine toorts een stuiver en voor de grote twee stuivers. Degenen die door het jaar de vaandels in de processie om de kerk heen dragen krijgen met Lichtmis een kwart pond kaarsen; dat geldt ook voor de “onderbooden” (misdienaars, acolieten?) voor hun diensten bewezen aan de kerk.
Datzelfde krijgen ook de jongens die gedurende het jaar in de kerk zingen. Andere mensen die de kerk dienen krijgen een spintlicht (lange, dunne offerkaars) en die tussentijds dienen krijgen het dubbele.
Omdat er lange tijd geen boekhouding is gevoerd van de kerkelijke renten bij ons, heb ik mij moeten behelpen met oude registers die geloofwaardig zijn overgeschreven en gecontroleerd.
_______________________________________________________________
Tot zover de tekst, waarvan ik het toch de moeite waard vond om deze met de nodige toelichting eens in zijn geheel te vermelden. Voor de liefhebber volgt hierbij de originele 17e-eeuwse tekst.
Dan is het stil in de administratie, tot 1879 en 1889 waarin een paar reglementen geschreven werden voor het gedrag op het oksaal. Ik vermoed dat er in het parochiearchief nog wel iets te vinden zal zijn, omdat de pastoor automatisch voorzitter van het kerkkoor was. Maar vanaf 1939 is het koorarchief min of meer compleet en ik zal me beperken tot dit archief. Ik zal er een paar aspecten uitpikken, dus geen “en-toen-en-toen-verhaal”.
FEESTEN
Laten we beginnen met de feesten van het koor. Het was de gewoonte dat er na de jaarvergadering een etentje was. Zo wordt in de bestuursvergadering van 12 januari 1940 vermeld dat het koor “een kalf met pruimen heeft aangeboden gekregen”. Ik vermoed gedroogde of ingemaakte pruimen gezien de tijd van het jaar! Na de algemene ledenvergadering van 23 januari werden kalf en pruimen geconsumeerd door de “werkende leden”. Alleen voor de Heren geestelijken werd een uitzondering gemaakt: zij mochten mee-eten, hoewel zij geen “werkende leden” waren. Het was tussen haakjes jarenlang de gewoonte dat de feestavonden alleen voor de leden waren. Pas op de jaarvergadering van 1963 komt de vraag of het niet mogelijk is de dames van de leden en bestuursleden ook een keer een feestavond van het koor te laten meemaken. Antwoord: “Dit zal te gelegenertijd besproken worden.” En sinds het Ceciliafeest op 26 november 1963 waren de echtgenoten er op feestavonden en reisjes ook bij… Maar laten we teruggaan naar de avond van het kalf, 23 januari 1940. Geniet u mee van het verslag van die avond: “De klok gaf inmiddels bijna 8 uur aan. De deur ging open en de Eerwaarde Heeren P. Brounts pastoor en H. Essers kapelaan verschenen in de opening. Tegelijk met hen kwam door de geopende deur eene verrukkelijke geur van diverse kalfsgerechten met toebehoor de zaal binnendringen. De voorzitter besloot op dit moment de vergadering te sluiten en over te gaan tot het tweede gedeelte van dezen avond…” Na zo’n beschrijving ruik je nu nog de geur van het kalf en dan wil je als voorzitter wel onmiddellijk de vergadering sluiten!
In 1947 had men kennelijk enorme pech, gezien de opmerking in het verslag: “Het aanwezige vaatje bier speelde ons rare parten, gezien er een grote hoeveelheid van dit kostbare vocht over den vloer stroomde.”
Wat de vulling van de avond betreft had men in die tijd geen probleem: “Een 23-tal nummers van diverse leden werden in de vorm van muziek, zang of voordracht ten beste gegeven.” Op 17 april 1940 lees ik: “De liefhebberij voor voordrachten te houden, te declameeren of te zingen was zoo groot, dat gezien de beschikbare tijd velen moesten teleurgesteld worden.” In 1967 zag ik dat men Pierre Cnoops te gast had, een teken van afgenomen creativiteit? Of wou men wel eens wat anders?
OORLOG
Van de oorlogsjaren zijn er geen notulen te vinden in het archief. De laatste opmerking tijdens de oorlogsjaren dateert van 27 juli 1940 (bestuursvergadering): “De vier leden die bij het uitbreken van den oorlog in militairen dienst waren zijn gelukkig behouden teruggekeerd. Om de gemoederen, die onder invloed van den oorlog ons vanaf 9 mei reeds drukkend bezighield en als het ware eenigszins door dezen slag waren versuft, aan te moedigen, werd besloten een aanwakkerend schrijven tot allen te richten en de repetities weer te hervatten.”
Dan is het stil in het archief tot 1946.
INKOMSTEN
Het is ook interessant eens te kijken welke middelen men zoal aangewend heeft om de kas te spekken. Kunnen we misschien nog iets van leren.
Om te beginnen zijn er jarenlang lijsten bijgehouden van inwoners van Beek die jaarlijks een vaste bijdrage leverden. Men werd erelid of donateur als men jaarlijks minstens fl. 2,50 gaf, aldus het koorreglement uit 1940. (Deze lijsten bestaan nog, zodat we nog precies kunnen zien wie wat welk jaar bijgedragen heeft.)
Voor een extra gezongen feestelijke H. Mis, bijvoorbeeld bij een jubileum, vroeg men een voor die tijd behoorlijke maar redelijke bijdrage. Maar men stroopte de mensen ook niet het vel over de oren. Zo had men in 1986 bij pastoor Haver in zijn parochie de H. Mis gezongen. De goede man had daarvoor een enveloppe aangeboden met fl. 150 erin. Men besloot echter om fl. 125 retour te zenden. Goed is goed, je moet niet overdrijven!
Men droeg ook zelf zijn steentje bij door ’s zondags op het oksaal een collecte onder de leden te houden, die voor de kas bestemd was. Velen zullen zich nog het zwarte builtje herinneren dat nog in de jaren ’90 op de repetitie rondging! Maar op de jaarvergadering van februari 1963 vroeg iemand een beetje gemeen naar de opbrengst van deze collecte. En nu citeer ik weer: “Dit werd hem medegedeeld waarna hij na een korte berekening tot een gemiddelde van 11 cent per lid kwam.” Diezelfde vergadering werd nog besloten om naast deze collecte ook een contributie in te stellen… In de bestuursvergadering van 16 januari 1964 werd iemand aangesteld om iedere week 25 cent te innen als contributie.
LEDENWERVING
Het aantal leden is in de loop der jaren nogal aan wat schommelingen op en neer onderhevig geweest. Vergeet niet dat het koor toen alleen uit mannen bestond. Er waren twee tenorpartijen en twee baspartijen. Dus wilde men vierstemmig zingen dan moest men toch een behoorlijk aantal leden hebben. Wat deed men om het ledenaantal op peil te houden? Een zeer probaat middel gebruikte men in 1953: een oproep door de pastoor vanaf de preekstoel leverde maar liefst dertien nieuwe leden op! (Dat waren nog eens preken!) Daarna had men tien 1e tenoren, elf 2e tenoren, veertien 1e bassen en tien 2e bassen, in totaal dus 45 leden. Maar of deze nieuwelingen blijvers waren betwijfel ik, want er werden nogal eens mensen ontslagen wegens te weinig repetitiebezoek en twee jaar later, in 1955, werd de pastoor weer ingeschakeld, met als resultaat twaalf nieuwe leden, zodat men weer op een totaal van 45 kwam!
Een andere manier om te proberen leden bij elkaar te krijgen was het zoeken van samenwerking met andere koren, met name de Beeker Liedertafel (ook een mannenkoor!), in de hoop mensen te interesseren voor het kerkkoor.
Dan was er het knapenkoor, waarvan men natuurlijk hoopte dat deze knapen te zijner tijd zouden doorstromen. Maar het probleem van jongens is dat op een bepaalde leeftijd de stem gaat breken, zodat hun stem niet meer geschikt is voor het jongenskoor en dat zij een tijd lang beter hun stem kunnen sparen. Het gevaar bestaat dus dat je deze jongens in deze periode kwijtraakt. Maar ook hier vond men een oplossing voor: er werden vijf blokfluiten aangeschaft en men besloot (en ik citeer weer) “een blokfluitkoortje of hoe het dan ook mag heten” op te richten, ook om ze wat muzikale vaardigheden bij te brengen.
De leden werd gevraagd om in hun eigen omgeving leden te werven. Of deze strategie geslaagd is, is niet na te gaan.
Er werd tenslotte (in 1993) het voorstel gedaan om een huis-aan-huis collecte te houden om de financiën aan te vullen en tevens nieuwe leden te werven. Dit voorstel werd afgeschoten: “Mensen reageren daar nogal negatief op: de kerk is rijker, dat de pastoor maar betaalt. Dat is een onbegonnen zaak.”
BESTUUR
Ik heb een aantal interessante opmerkingen gevonden over het bestuur van het koor. Zo was ik verbaasd te lezen (7 september 1949): “De ondervoorzitter stelde voor in de toekomst bij de processie dat alle bestuursleden in zwart costuum met hooge hoed te voorschijn komen.” Alsof ze als konijntjes uit die hoed komen!
Zo mag het ook vreemd voorkomen dat op een jaarvergadering gevraagd werd of de bestuursleden zich ook af en toe eens op een repetitie konden vertonen. Maar dit is allemaal niet zo vreemd als men weet dat in het bestuur ook een aantal niet-zangers zaten.
De voorzitter was altijd de pastoor van de parochie. Pas in 1986 werd door een reglementswijziging de plaatsvervangend voorzitter (of de ondervoorzitter), in dit geval Frans Stevens, tot voorzitter benoemd, telkens voor twee jaar.
KLEDING
Op verschillende vergaderingen werd gepleit om het koor tijdens speciale plechtigheden in toog en superplie te kleden en dit gebeurde dan ook, voor het eerst op 4 oktober 1964. Er werd wel iemand speciaal aangesteld die na afloop deze kleren weer fatsoenlijk in de kast moest hangen!
Op de jaarvergadering van 1989 (dan zijn de dames er al bij!) werd gevraagd om uniforme kleding en die kwam er dan ook.
VAN HERENKOOR TOT GEMENGD KOOR
Het is interessant te lezen hoe het kerkkoor, dat door de eeuwen heen een herenaangelegenheid was, geleidelijk uitgroeit tot een gemengd koor. Dat ging in heel veel kleine stapjes, maar het zou te ver voeren om nu al deze stapjes stuk voor stuk te noemen. Het eerste begin is er op de bestuursvergadering van 5 januari 1965. Citaat: “ZEH Voorzitter (pastoor Voncken) deelde mede dat een vrouwenkoor was opgericht. Dit zal tot taak hebben het verzorgen van gezangen van de door de week plaats hebbende begrafenis- en huwelijksmissen.” Het citaat gaat door: “ZEH Voorzitter was aanvankelijk niet voor de oprichting van een vrouwenkoor, maar na informatie te hebben ingewonnen bij de leden van ons koor, die stelden dat zij zich door de week, wegens hun werk niet altijd konden vrijmaken, was de oprichting van een vrouwenkoor een goede oplossing.”
Er volgt een aantal gezamenlijke optredens, de bestuursleden van het dameskoor mogen op de bestuursvergaderingen van de heren komen, vervolgens mogen alle damesleden op de jaarvergadering komen. Tenslotte besluit men in 1986 om de kas van de damesleden en herenleden samen te voegen. Ik heb het idee dat men dan pas één koor vormt. Maar dan zijn we wel 21 jaar verder sinds de oprichting van het dameskoor.
SPLITSING EN FUSIE
Toen in 1959 de nieuwe parochie van “Onze Lieve Vrouw van de Wonderdadige Medaille” werd opgericht kwam daar ook een nieuw kerkkoor onder de naam van “St. Catharinakoor”. Leden van het oude Gregoriuskoor die in de nieuwe parochie woonden stapten over naar het Catharinakoor, zodat er een afsplitsing tot stand kwam. Aanvankelijk vonden de kerkdiensten van de nieuwe parochie plaats in de noodkerk (pand Hennekens) aan de Rijksweg, totdat in november 1962 de O.L.V.-kerk in gebruik werd genomen aan het O.L.V.-plein. Deze kerk was geen lang leven beschoren, want reeds in 2000 werd ze gesloten en later zelfs afgebroken.
Dus van 1959 tot 1 december 1999 was ons koor opgesplitst: het St. Gregoriuskoor in de St. Martinuskerk en het St. Catharinakoor in de kerk van O.L.V. van de Wonderdadige Medaille.
Men zong samen bij de jaarlijkse sacramentsprocessie (vanuit de St. Martinuskerk) en andere feestelijke gelegenheden zoals bij de feestelijke inhuldiging van pastoor Le Rütte, neomisten, etc. In 1980 al waren er twee gezamenlijke bestuursvergaderingen om tot meer gestructureerde samenwerking te komen.
Toen in 2000 de O.L.V.-parochie werd opgeheven besloten beide kerkkoren te fuseren en voortaan door het leven te gaan onder de naam van St. Martinuskoor. Zo was na 40 jaar de dochter weer terug bij de mam! In 2006 hadden we liefst 61 leden!
_______________________________________________________________
Terwijl ik zo in het verleden van het koor zat te wroeten, werd ik mij, toch wel een beetje trots, er steeds meer van bewust dat wij een onderdeel zijn van een héle lange, eeuwenoude traditie. Hoeveel zangers zijn ons voorgegaan, die allemaal, in totaal andere omstandigheden, maar in dezelfde geest, met dezelfde instelling gezongen hebben in deze zelfde parochie? Aan ons de taak om dit vaandel nu te dragen en het straks door te geven aan de volgende generatie. Het mag in onze tijd misschien een beetje raar klinken en de wens mag de vader van de gedachte zijn, maar ik heb er toch vertrouwen in dat er altijd wel mensen zullen zijn die deze taak ook in de toekomst op zich zullen nemen, al zullen het er wellicht wat minder zijn dan op het ogenblik. Want we hebben een geweldig koor, waar we best trots op mogen zijn!
Nic Gubbels † (oud-voorzitter)
november 2021